Hebrews 1

1God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon;
 God, Namelijk de Vader, gelijk blijkt uit de naam Zoon, die in het einde van het vers wordt uitgedrukt.
,
 voortijds Namelijk in den tijden des Oude Testaments.
,
 veelmaal en Dat is, op menigerlei stonden en gelegenheden. Grieks in vele gedeelten.
,
 op velerlei wijze Namelijk door aanspraken, dromen, gezichten, verschijningen. zie Num 12:6.
,
 deze laatste Alzo noemt de apostel den tijd des Nieuwe Testaments, omdat daaronder geen verandering meer in het leren is te verwachten, maar alles zo moet blijven, zonder toe of afdoen, gelijk het van Christus is geleerd en geordineerd tot den laatsten dag; zie ook Joe 2:28; Act 2:17.
,
 ons gesproken Namelijk apostelen en andere Hebreën, die het woord uit Zijn mond hebben gehoord en door wie het door de gehele wereld is verbreid.
,
 door den Zoon; Grieks in den Zoon; dat is, den eigen en eniggeboren Zoon des Vaders, in het vlees geopenbaard, Joh 1:14; want anderszins waren ook de profeten kinderen Gods, en zijn het ook alle gelovigen; Joh 1:12; 1Jo 3:1.
2Welken Hij gesteld heeft tot een Erfgenaam van alles, door Welken Hij ook de wereld gemaakt heeft;
 gesteld heeft Dit recht van Heere en bezitter van alles te zijn, heeft de Zoon Gods, niet alleen doordien Hij alles heeft geschapen, zoals de volgende woorden medebrengen, maar is ook tot een erfgenaam van alles gesteld, doordien Hij van den Vader van eeuwigheid tot een middelaar is uitverkoren, 1Pe 1:20, en van dezen in de wereld is gebracht, als Hij Hem de menselijke natuur heeft laten aannemen; Luk 1:32, en Luk 2:11; vs.6; en eindelijk als Hij Hem, het werk onzer verlossing volvoerd hebbende, tot Zijn rechterhand heeft verheven; Eph 1:21-22; Phi 2:9-11.
,
 de wereld Grieks de eeuwen; zoals Heb 11:3. Dat is, de wereld met alles wat daarin is, Joh 1:3; Col 1:16. Hetwelk de apostel bij het voorgaande voegt als de eerste reden, waarom Hem de Vader tot een erfgenaam en een Heere van alles heeft gesteld, namelijk daar Hij alles door Hem heeft geschapen, waarop de andere redenen in vs.3 volgen, genomen van de heerlijkheid Zijns persoons en evengelijkheid met den Vader, en van de onderhouding aller dingen.
3Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven te weeg gebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen;
 het Afschijnsel Namelijk in wien de gehele heerlijkheid des Vaders, dat is Zijn Goddelijk wezenen Goddelijke eigenschappen, volkomen zijn, en als in een uitgedrukt beeld voor ogen gesteld worden. Hetwelk enigen verstaan van Christus naar Zijn menselijke natuur, waarin Hij door Zijn leer, werken en wonderdaden, de wijsheid, rechtvaardigheid, almachtigheid en grondeloze barmhartigheid Gods ons ten volle heeft geopenbaard, zoals Joh 1:14, Joh 1:18, en Joh 14:9-11, ook wordt aangewezen. Doch waar deze titels hier den Zoon Gods worden gegeven als Schepper en Onderhouder aller dingen, hetwelk Hem naar Zijn Goddelijke natuur alleen toekomt, zo moeten deze twee titels van Christus verstaan worden voorzover Hij de eeuwige Zoon Gods is, en een licht van het eeuwige licht, van één wezen en heerlijkheid met den Vader, nochtans van de zelfstandigheid des Vaders onderscheiden, door wien de Vader Zijn werkingen uitvoert, en eigenschappen betoont, zoals de zon door haar licht de hare.
,
 het uitgedrukte Of afdruksel. Omdat de persoon des Zoons den persoon des Vaders volkomenlijk afbeeldt, gelijk een afdruk van het zegel. Waarom Hij ook het beeld des onzienlijken Gods wordt genoemd; Col 1:15.
,
 Zijner zelfstandigheid, Grieks hypostaseos; dat is, der zelfstandigheid, of persoon, waardoor de persoon des Vaders wordt verstaan, voorzover Hij van den Zoon is onderscheiden, en van Zichzelf en in Zichzelf bestaat, en als een oorsprong is van den persoon des Zoons, door ene eeuwige en onuitsprekelijke generatie (voortbrenging). Zie Pro 8:22, enz.; Mic 5:1; Joh 1:14, Joh 1:18.
,
 draagt Dat is, ondersteunt of onderhoudt of doet bestaan; Col 1:17.
,
 door het woord Dat is, door Zijn almachtigen wil of bevel; Psa 33:9.
,
 nadat Hij Dit is een nieuwe reden, waarom de Zoon Gods tot een erfgenaam en Heere van alles is gesteld, namelijk omdat Hij de reinigmaking onzer zonden heeft teweeggebracht, toen Hij het vlees heeft aangenomen, en zichzelf door den eeuwigen Geest Zijn Vader als onzen enigen hogepriester onstraffelijk heeft opgeofferd, en daarvoor ter rechterhand Gods, als onze eeuwige Koning, is gesteld, waarover in het volgende hfdst.2 en hfdst.5 breder zal worden gehandeld.
,
 is gezeten Hiervan zie de verklaringen op Eph 1:20; 1Co 15:25, en elders.
4Zoveel treffelijker geworden dan de engelen, als Hij uitnemender Naam boven hen geërfd heeft.
 als Hij Grieks verschilliger, of, verscheidener naam; dat is, waardiger, of uitnemender. Zie hierna Heb 8:6; welke naam is de naam van Zoon, gelijk vs.5 bewijst.
,
 geërfd heeft Namelijk naar Zijn Goddelijke natuur, door Zijn eeuwige geboorte van den Vader, met welke de menselijke natuur in enigheid des persoons is verenigd. Want Christus is maar één Zoon, in welken deze twee naturen bestaan.
5Want tot wien van de engelen heeft Hij ooit gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb ik U gegenereerd? En wederom: Ik zal Hem tot een Vader zijn, en Hij zal Mij tot een Zoon zijn?
 Gij zijt Mijn Zoon, Namelijk eigen en natuurlijke Zoon; want anderszins zijn ook de engelen kinderen Gods, ten opzichte dat zij door God en naar Zijn evenbeeld zijn geschapen, en tot kinderen aangenomen. Zie Job 1:6; Psa 89:7.
,
 heden heb ik u Dat is, van eeuwigheid, welke heden genoemd wordt, omdat in de eeuwigheid noch begin is noch einde, maar ene gedurigheid die altijd tegenwoordig is. Anderen verstaan het van den tijd waarin deze eeuwige geboorte in de wereld is geopenbaard.
,
 gegenereerd Of geteeld, gewonnen, geboren; namelijk door een eeuwige, bovennatuurlijke en onbegrijpelijke generatie. Want Hij spreekt van zulk een geboorte, op welke wijze geen engelen noch mensen zijn geboren, maar alleen de Zoon. Waarom Hij ook de eniggeborene van den Vader genoemd wordt, Joh 1:18; en de eigen Zoon Gods, Rom 8:32. Deze plaats wordt ook Act 13:33, op Zijn opstanding uit de doden toegepast, omdat Hij toen krachtig is bewezen de Zoon Gods te zijn, gelijk Paulus spreekt Rom 1:4.
,
 Ik zal Hem tot een Vader zijn, Deze woorden worden wel van Salomo als een voorbeeld van Christus, die den tempel te Jeruzalem zou bouwen, uitgesproken, maar van Christus Jezus, als de betekenende zaak, vooral verstaan, die den geestelijken tempel, dat is de gemeente Gods, alleen heeft gebouwd, en een Heere daarvan is, gelijk de apostel hierna, hfdst. 3,4, 5, 6, betuigt en die alleen een koninkrijk zonder einde heeft, gelijk de engel verklaart; Luk 1:32-33.
6En als Hij wederom den Eerstgeborene inbrengt in de wereld, zegt Hij: En dat alle engelen Gods Hem aanbidden.
 inbrengt in de wereld, Namelijk in den Psa 97, waar een beschrijving is van de komst des Heeren in de wereld, om een nieuw koninkrijk op te richten; hetwelk is vervuld toen Christus mens is geworden en onder ons heeft gewoond, vol genade en heerlijkheid, Joh 1:14, toen ook de menigte der hemelse heirscharen Hem hebben aangebeden, en Zijn naam groot gemaakt; Luk 2:13, enz.
7En tot de engelen zegt Hij wel: Die Zijn engelen maakt geesten, en Zijn dienaars een vlam des vuurs.
 tot de engelen Of van de engelen, naar een Hebreeuwse wijze van spreken. Zie Gen 20:2; Isa 41:7.
,
 maakt geesten, Dat is, als geesten of winden om Hem snel te gehoorzamen.
,
 een vlam des vuurs Dat is, gelijk een vlam des vuurs, om als een vuur en bliksem Zijn bevelen krachtig uit te voeren.
8Maar tot den Zoon zegt Hij: Uw troon, o God, is in alle eeuwigheid; de schepter Uws koninkrijks is een rechte schepter.
 tot den Zoon Of van den Zoon, gelijk vs.7.
,
 troon, o God, Deze woorden in Psa 45, moeten noodzakelijk van Christus, den waren bruidegom en koning Zijner gemeente, verstaan worden. Want dat de Joden nu zeggen, dat zij van Salomo moeten verstaan worden, is ongerijmd, daar Salomo nergens God wordt genoemd, noch zijn troon eeuwig is geweest, maar alleen veertig jaren geduurd heeft, en zijn scepter, en zijner nakomelingen scepter is niet altijd geweest een scepter der gerechtigheid, dewijl er vele gebreken en ongerechtigheden in zijn en zijner nakomelingen regering zijn geweest, zoals de boeken der Koningen betuigen. En het is niet waarschijnlijk, dat het huwelijk van Salomo met de dochter van Faraö gedurig in de gemeente Gods zou moeten geprezen en gezongen worden, gelijk het opschrift van Psa 45:1, meebrengt. Hetwelk zo klaar is, dat zelfs de Joodse rabbijnen erkennen, dat deze psalm van den Messias moet verstaan worden. Doch de autoriteit van den apostel is hierin genoeg en boven alle tegenspraak. Door den troon wordt de heerlijkheid, en door den scepter de kracht dezer regering verstaan.
,
 een rechte schepter Dat is, een scepter des rechts, of der rechtheid, dat is, waar geen kromheid noch onrecht plaats heeft.
9Gij hebt rechtvaardigheid liefgehad, en ongerechtigheid gehaat; daarom heeft U, o God! Uw God gezalfd met olie der vreugde boven Uw medegenoten.
 Uw God Zie de aantekeningen Joh 20:17.
,
 gezalfd Namelijk met den Heiligen Geest, dien Hij in Zijn menselijke natuur ontvangen heeft zonder mate; Joh 3:34.
,
 met olie der vreugde Zo worden de gaven des Heiligen Geestes genoemd, omdat zij het hart der mensen wakker en verheugd maken in God en tot hun beroep vaardig en gewillig; Act 10:38.
,
 medegenoten Dat is, uwe broeders, of andere kinderen Gods, waarvan Christus is de eerstgeborene. Want al de leden van het lichaam van Christus, dat is van Zijne gemeente, zijn eenzelfde Geest met Christus deelachtig, zo nochtans dat de volheid der gaven in Christus het hoofd is, maar in de andere leden naar de mate der gave van Christus. Zie Joh 1:16; Eph 4:7.
10En: Gij, Heere! hebt in den beginne de aarde gegrond, en de hemelen zijn werken Uwer handen;
 En Gij, Heere! Namelijk tot of van den Zoon zegt Hij gelijk vs.8, welke woorden de apostel hier getuigt dat van den Zoon Gods gezegd zijn, gelijk ook het doel van den psalm aanwijst, daar hij daar van de wederoprichting van het koninkrijk Gods spreekt en van de verbreiding daarvan onder de heidenen, hetwelk beide door Christus is geschied; Psa 102:14, enz.
,
 in den beginne Namelijk der schepping van alle dingen; gelijk Gen 1:1; Joh 1:1.
11Dezelve zullen vergaan, maar Gij blijft altijd, en zij zullen alle als een kleed verouden;
 Gij blijft altijd, Namelijk van eeuwigheid tot eeuwigheid, zonder verandering; gelijk ook van Christus getuigd wordt, Rev 1:8, en Rev 22:13. Zie ook Heb 13:8.
12En als een dekkleed zult Gij ze ineenrollen, en zij zullen veranderd worden; maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet ophouden.
 een dekkleed Namelijk dat ergens over wordt gelegd om iets te dekken en te bewaren tegen regen, wind en hitte; hetwelk als het genoeg gebruikt is pleegt opgerold en ter zijde gelegd te worden.
,
 veranderd worden; Zie 2Pe 3:10.
13En tot welken der engelen heeft Hij ooit gezegd: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten?
 Zit aan Mijn rechter-[hand], Zie hiervan vs.3 en de aantekeningen 1Co 15:24-25.
14Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden, om dergenen wil, die de zaligheid beërven zullen?
 gedienstige geesten, Of bedienende; dat is die altijd Gode ten dienste zijn, of om te dienen voor Hem gereed staan. Zie Isa 6:2; Eze 10:8; Dan 7:10; Zec 1:8; Rev 5:11, enz.
,
 uitgezonden worden, Namelijk van God en van Christus Jezus zelf, Rev 1:1, enz. Er wordt dan hier niemand van de engelen uitgezonderd, die ten dienste der gelovigen door God niet worden uitgezonden, gelijk sommigen menen.
Copyright information for DutSVVA